De heide in het Heidebos heeft het niet gemakkelijk. Daarom steken we een handje toe. Bijna nergens in onze streek vind je zo’n gevarieerd landschap als het Heidebos. Heide is heel uniek in onze regio. Omwille van het mooie scala aan planten en dieren geniet het Heidebos ook een Europese bescherming. En net die heide willen wij verder beschermen.
Als er niet zou ingegrepen worden, zou de heide volledig overgroeien met grassen en bomen. Dit geldt trouwens voor elk stuk grond dat niet wordt bewerkt. De heide bloeit afhankelijk van de droogte van de zomer doorgaans in augustus tot mid september.
Om de heide de kans te geven voluit te groeien heeft ze dus voldoende licht en ruimte nodig. De heide mag niet overgroeien door grassen en kleine boompjes. Een mooi evenwicht is ideaal. De bloeiende heide zelf is een heerlijke zoete taart voor zoemende bijen, kleurrijke vlinders en andere insecten.
We maken prachtige kleine stukjes natuur die de ideale leefomgeving kunnen worden voor tal van dieren en planten.
Op percelen met heide worden de kleine berkjes, varens en grassen verwijderd. Zo krijgt de heide plaats om uit te breiden.
Op warmste plekjes leggen we stapeltjes dood hout. Dood hout vormt een ideale schuilplaats in de winter voor o.a. de levendbarende hagedis en insecten. In de zomer kunnen ze op het hout zonnen. De insecten vormen dan op hun beurt het voedsel voor tal van vogels.
Stukken grond die opengemaakt worden en wat bescherming genieten van kleine struiken of afgevallen takken, vormen de ideale habitat voor de nachtzwaluw. Zandbijen en mierenleeuwen gedijen op de open zanderige bodem. Voor hen maken we dus kleine stukjes bodem vrij, ook wel manueel plaggen genaamd, maar ook voor andere kevertjes die graag op het warme zand komen zonnebaden.
Wanneer wordt er aan heidezorg gedaan?
We werken aan de heide van september tot half maart, om zo weinig mogelijk verstoring te veroorzaken aan de dieren. Zo worden o.a. grondbroedende vogels met rust gelaten vanaf eind maart.
Welke soorten profiteren van de aanpassing op de heidepercelen?
De grijze zandbij maakt haar nest in de grond. Je vindt de holletjes in zanderige paden, heide en open bos. Zie je een kegelvormig zandhoopje aan de ingang, dan is de zandbij aanwezig! Ze vliegt van maart tot eind mei en voedt zich met nectar en stuifmeel van wilgen.
Tijgerspin
De tijger- of wespspin komt voor op graslanden en heidevelden. Zijn favoriete gerecht is sprinkhaan. Deze vangt hij makkelijk daar zijn web dicht bij de grond hangt. Het is uitzonderlijk dat het mannetje de bevruchting overleeft want meestal spint het vrouwtje hem in om later als voedsel te dienen. Rond augustus, een maand na de paring, spint ze een cocon waarin ze haar 100'den eitjes afzet. De eitjes brengen zo de winter door en in het voorjaar komen de kleine spinnetjes tevoorschijn.
Levendbarende hagedis
De levendbarende hagedis legt geen eieren in tegenstelling tot andere hagedissen. Na een draagtijd van 3 maand worden de jongen geboren. De eitjes worden in het moederlichaam uitgebroed. Hierdoor zijn ze in staat zich voort te planten in onze "koudere" contreien waar de eieren niet afhankelijk zijn van de warmte van de zon om uit te komen. Op zijn menu staan vooral insecten, spinnen en duizendpoten. Je kan hem zonnebadend spotten op warme zandige plekjes of droog hout. Hij vervelt geregeld om te kunnen groeien.
Nachtzwaluw
De zeldzame nachtzwaluw is enkel 's nachts en tijdens schemering actief. Overdag rust hij op de bosbodem of op een horizontale tak waar hij super goed gecamoufleerd is. Hij houdt van mozaïekbossen, waar afwisselend open bosgebieden, bosranden, kapvlakten, heideterreinen en zandige stukken voorkomen. Hij maakt een zeer vreemd ratelend geluid. Met zijn kleine bek vangt hij grote insecten (nachtvlinders) in de vlucht. Hij broedt op de grond, op kale bodem.
De mierenleeuw
De jonge mierenleeuw maakt een valkuil in het zand om mieren en spinnen te vangen. Hij begint een kuil te graven in een zanderige bodem. Op de bodem van die put, de valkuil, gaat het dier verdekt opgesteld, op de loer liggen. Als een prooidier het putje inloopt, gooit de mierenleeuw er zandkorrels naartoe. De mier of spin glijdt dan langs de helling omlaag en vervolgens grijpt de mierenleeuw zijn prooi. Een geniepig beestje dus.
De forse en krachtige larven staan in schril contrast met het broze karakter van de volwassen dieren. Met hun lange achterlijf en 4 vleugels kunnen ze gemakkelijk voor een juffer of libel worden aangezien. De houding van de vleugels is echter verschillend: libellen houden ze horizontaal of iets naar beneden, juffers houden ze doorgaans samengevouwen of half gespreid boven het lichaam. Mierenleeuwen leggen de vleugels als een dakje over het achterlijf. Ook hebben ze opvallend geringde, dikke voelsprieten met een opvallende kromming aan het uiteinde, die wat doet denken aan een hockeystick. Net als libellen zijn ze totaal ongevaarlijk. Ze kunnen helemaal niet bijten of steken.
Bruin blauwtje
Het bruin blauwtje is helaas gemakkelijk te verwarren met het vrouwtje van het icarusblauwtje, dat ook bruine vleugels heeft. Het bruin blauwtje heeft op de onderzijde van de voorvleugel echter geen vlekje aan de basis van de vleugel, het icarusblauwtje wel. Het bruin blauwtje komt voor op warme graslanden, heiden en duinen.
Boomleeuwerik
De boomleeuwerik prefereert schaarse begroeiing zoals onze open (heide)vlaktes in het Heidebos waar hij 's zomers op de grond broedt. In de winter voedt hij zich met blaadjes en zaden. Omdat ze op de grond broeden, zijn deze vogels ook zo gevoelig voor verstoring door bijvoorbeeld bezoekers.
Houtsnip
De houtsnip vind je in het bos, dit in tegenstelling tot andere steltlopers die je enkel aan de kust ziet. Hij kan zich perfect camoufleren in dikke lagen afgevallen bladeren, onder bramen en varens. ’s Zomers zal hij net als de boomleeuwerik op de grond broeden op de open vlaktes in het bos.
Boompieper
De boompieper is een trekvogel. Tussen april tot begin oktober is hij waarneembaar in het Heidebos. Hij leeft graag aan de rand van het bos en open plekken. Moerassen, kaalgekapte bospercelen en heideterreinen trekken de boompieper aan.
Hij voedt zich met allerlei insecten, waarbij de snuitkever bovenaan op het menu staat. Zoals zijn naam het verraadt, gaat hij vaak in een boom zitten. Zijn zangvlucht is zeer karakteristiek. Hij zingt opvallend hoog vanuit een de boomkruin of -top, vaak ook in baltsvlucht, waarbij hij als een parachute, met opgeheven staart en gespreide vleugels, al zingend neerdaalt op een van zijn zangposten. Op het midden van een zomerdag op de zinderende hete heide kan je zijn melodieuze zang horen.
Zijn nest maakt hij op de grond bij voorkeur beschut door kleine bosjes en plekken met hoge begroeiing, gecombineerd met kale open plekken. Het nest is een grote kom gebouwd van droog gras en mos. Net zoals de andere grondbroeders is hij dus zeer kwetsbaar voor bezoekers. Doorgaans legt hij 4 tot 6 eieren en max. 2 legsels per jaar. Overwinteren doet hij in de boomrijke Afrikaanse Savanne.